Article Information

Author:
Loes Nas1

Affiliation:
1Department of English, University of the Western Cape, South Africa

Correspondence to:
Loes Nas

Email:
loesnas@gmail.com

Postal address:
PO Box 12594, Mill Street 8010, Cape Town, South Africa

Dates:
Received: 26 Aug. 2014
Accepted: 01 Apr. 2015
Published: 31 July 2015

How to cite this article:
Nas, L., 2015, ‘De fascinatie blijft: Recente Nederlandse reisliteratuur over het nieuwe Zuid-Afrika’, Literator 36(1), Art. #1149, 11 pages. http://dx.doi.org/10.4102/lit.v36i1.1149

Copyright Notice:
© 2015. The Authors. Licensee: AOSIS OpenJournals.

This is an Open Access article distributed under the terms of the Creative Commons Attribution License, which permits unrestricted use, distribution, and reproduction in any medium, provided the original work is properly cited.

De fascinatie blijft: Recente Nederlandse reisliteratuur over het nieuwe Zuid-Afrika
In This Original Research...
Open Access
Abstract
Abstrak
Blijvende Nederlandse fascinatie met Zuid-Afrika
Postkoloniale reisliteratuur
Op zoek naar herkenning: een close reading van Van Eijkeren’s reisbrieven
Op zoek naar het ‘echte’ Zuid-Afrika
Racisme en geweld
Blanke onzekerheid en angst
Angst voor de ander
Pijnlijke zelfreflectie
Woede en afgedwongen haat
Conclusie
Erkenning
   • Tegenstrijdige belangen
Literatuurverwijzingen
Footnotes
Abstract

The fascination continues: Recent Dutch travel literature about the new South Africa. Recently, and within a relatively short period of time, ten Dutch language non-fiction books on the new South Africa were published. Dutch authors apparently continue to be fascinated by the history and inhabitants of this country and after more than fifteen years of democracy try to take stock of it from a Dutch perspective. Thus, in 2009 an epistolary travel report was published by Dylan van Eijkeren, Ik zag een aap: reisbrieven uit het nieuwste Zuid-Afrika, and Bram Vermeulen, correspondent for the quality paper NRC Handelsblad, wrote Help, Ik ben blank geworden: bekentenissen van een Afrika correspondent. From diverging perspectives these two authors reported on their experiences, expectations and disappointments in respect of the new South Africa. The travel writer experiences a modern version of the Great Trek whereas the journalist tries to fathom the complexity of the country after a blood bath. The article starts with an introductory overview of recent Dutch non-fiction on South Africa, placed in the context of postcolonial travel literature. This is followed by a close reading of the said two diverging texts.

Abstrak

Onlangs het kort na mekaar ’n tiental Nederlandse nie-fiksie boeke verskyn oor die nuwe Suid-Afrika. Nederlandse skrywers bly gefassineer deur die geskiedenis en inwoners van die land en hulle probeer na ruim vyftien jaar van demokrasie in Suid-Afrika die balans op te maak vanuit Nederlands perspektief. In 2009 het Dylan van Eijkeren ’n reisverslag geskryf, Ik zag een aap: reisbrieven uit het nieuwste Zuid-Afrika, en Bram Vermeulen, korrespondent van die kwaliteitskoerant NRC Handelsblad het Help, Ik ben blank geworden: bekentenissen van een Afrika correspondent geskryf. Vanuit twee uiteenlopende gesigspunte berig hierdie outeurs oor hul ervarings, verwagtings en teleurstellings ten opsigte van die nuwe Suid-Afrika. Die reisbriefskrywer ervaar ’n moderne weergawe van die Groot Trek, terwyl die joernalis op sy beurt probeer om aan die hand van ’n moordtog ’n groter prentjie te skilder in ’n poging om die kompleksiteit van die land te deurgrond. Die artikel begin met ’n inleidende oorsig van resente Nederlandse nie-fiksie oor Suid-Afrika en plaas die literatuur vervolgens in die konteks van postkoloniale reisliteratuur. Daarna volg die bespreking van die twee genoemde uiteenlopende tekste.

Blijvende Nederlandse fascinatie met Zuid-Afrika

Zoals Siegfried Huigen en Wilfred Jonckheere al overtuigend aantoonden in respectievelijk Verkenningen van Zuid-Afrika: Achttiende-eeuwse reizigers in de Kaap (2007) en Van Mafeking tot Robbeneiland: Zuid-Afrika in de Nederlandse literatuur (1999), heeft er vanaf de eerste momenten dat zuidelijk Afrika door Nederlandse reizigers werd aangedaan een fascinatie bestaan met dit deel van het Afrikaanse continent getuige de vele boeken en reisverslagen die Zuid-Afrika tot onderwerp hadden. Door de eeuwen heen reflecteerden de nauwe banden tussen Nederland en Zuid-Afrika zich in door Huigen en Jonckheere beschreven fictie en non-fictie teksten. Echter, in de vroege jaren zestig van de vorige eeuw zagen we de Nederlandse perceptie van Zuid-Afrika onder invloed van de toenmalige apartheidspolitiek veranderen, hetgeen echter tegen de verwachting in niet leidde tot protest van de zijde van Nederlandse schrijvers tegen het apartheidsbeleid (Jonckheere 1999:154). In de jaren tachtig namen de protestacties van het Nederlandse publiek toe, maar volgens Jonckheere lieten in de periode 1977–1990 ‘Nederlandse schrijvers verstek gaan en [lieten] het protest tegen de apartheid over […] aan Nederlandse dichters’ (Jonckheer 1999:182). Pas in de jaren negentig begon er weer voorzichtig Nederlands proza over Zuid-Afrika te verschijnen. Als een van de eersten publiceert Adriaan van Dis twee reisromans, Het beloofde land (1990) en In Afrika (1991).1 In 1998 ziet Wonderland het licht, geschreven door anti-apartheidsactiviste en journaliste Evelien Groenink, waarin zij verslag doet van haar ervaringen wanneer zij na de democratische omwenteling met haar Zuid-Afrikaanse partner die teruggekomen is uit ballingschap in Yeoville gaat wonen.

In 2003 verschijnt Alles sal regkom: een kroniek van Zuid-Afrika van de hand van Sibolt van Ketel, jarenlang correspondent voor een Nederlandse krant van rechtse signatuur (De Telegraaf), die in zijn inleiding schrijft dat hij blij is na al die donkere politieke jaren, ’over andere, gewone en ongewone Zuid-Afrikaanse gebeurtenissen en toestanden te kunnen schrijven’ (Van Ketel 2003:7). Deze journalist voelt zich na veertig jaar in Zuid-Afrika gewoond te hebben bevrijd om eindelijk over Zuid-Afrika te kunnen schrijven zoals hij dat al die jaren beleefd had, maar waartoe hij onder vermeende Nederlandse druk niet in staat was geweest. Van Ketel wordt vooral gezien als vertegenwoordiger van de Nederlandse immigranten uit de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw, voor welk lezerspubliek hij in Pretoria ook het inmiddels terziele gegane maandblad De Nederlandse Post uitgaf.

In dezelfde geest publiceert Erik van Ees, die zich in 1986 in Zuid-Afrika vestigde, in 2010 Mijn Zuid-Afrika, waarin hij korte reportages bundelde die hij onder andere als correspondent voor het NOS Journaal en het Algemeen Dagblad schreef. Deze alfabetisch gerangschikte reportages gaan over allerlei aspecten van het huidige Zuid-Afrika: van Aids, Alice en ANC tot Zeoor en Zulukoning Zwelethini. In de loop van zijn verblijf in het land zien we de liefde van de schrijver voor het land opbloeien terwijl hij probeert door te dringen tot in de ziel van het land. Persoonlijke belevenissen worden verweven in beschrijvingen van heden en verleden.

Afgezien van de twee hieronder in detail te bespreken boeken, allebei uit 2009, door Dylan van Eijkeren en Bram Vermeulen, verschenen er in 2010 nog verschillende non-fictie boeken met het nieuwe Zuid-Afrika als thema. In Zuid-Afrika woonachtige Nederlandse journalisten proberen hierin door het leven van hun bedienden te beschrijven grip te krijgen op de veranderende rassenverhoudingen in Zuid-Afrika. Evelien Groenink schrijft in haar tweede boek, Bij de blanken is het beter: verteld door Prudence Mbewu, het levensverhaal op van haar bediende Prudence die zich in de loop van de tijd, aangespoord door werkgeefster Groenink, tot columnschrijver ontwikkelt. Groenink is een Nederlandse journaliste die in Centurion woont en behalve redacteur voor ZAM Magazine ook coordinator is van het Forum for African Investigative Reporters (FAIR); Mbewu werkt sinds kort, behalve voor Groenink, ook als columniste voor het Nederlandse ZAM Magazine dat onder leiding staat van Bart Luirink.

De Nederlandse correspondente Petra Quaedvlieg, die van 1996 tot 2004 in Johannesburg woonde, beschrijft in Fanie en Rose: een Zuid-Afrikaanse vertelling (2010) het leven van tuinman Fanie en nanny/huishoudster Rose, twee zwarten die zijn opgegroeid in het Zuid-Afrika van de apartheid. Hoewel de democratie heeft gezegevierd, blijkt er voor Fanie en Rose weinig veranderd te zijn. Zowel in Bij de blanken is het beter als in Fanie en Rose krijgt vooral de niet-Nederlandse stem aandacht vanuit een Nederlands perspectief. Uiteindelijk blijft het toch de auteur die de macht behoudt over de stem van de bedienden die aan het woord komen.

In 2010 verscheen ook Puur goud: andere verhalen uit Zuid-Afrika. Hierin grijpt Bart Luirink terug op zijn eigen verleden als anti-apartheidsactivist voor het interpreteren van nieuwe ontwikkelingen, terwijl journalist Marnix de Bruyne in Het land van Soekmekaar dat ook in 2010 gepubliceerd werd, nieuwe ontwikkelingen probeert te doorgronden aan de hand van verschillende opeenvolgende verkiezingen in het plattelandsdorp Soekmekaar. Hij doet om de vijf jaar verslag van de ontwikkelingen die hij waarneemt sinds de vorige verkiezingen (Hoenjet n.d.).

Bart Luirink, sinds 2004 hoofdredacteur van ZAM Magazine, is een Nederlandse journalist die vanaf 1993 een periode in Johannesburg woonde en recentelijk weer naar Nederland verhuisd is. Vanuit Yeoville berichtte hij voor onder meer het (Nederlandse) Radio 1 Journaal, Vrij Nederland en HP/De Tijd over het leven als homo- en anti-apartheidsactivist in Zuid-Afrika. Puur goud: andere verhalen uit Zuid-Afrika is de neerslag van een twintig jaar lange zoektocht naar wat Zuid-Afrika beweegt en wat Zuid-Afrika hem te bieden en geboden heeft. Marnix de Bruyne is onder andere redacteur Afrika van de Volkskrant. Sinds 1994 bezoekt hij met enige regelmaat (om de vijf jaar) het dorp Soekmekaar in de Limpopo provincie. Het land van Soekmekaar is de weerslag van deze periodieke bezoeken waarbij De Bruyne met groot oog voor detail verslag doet van hoe geschiedenis op microniveau zichtbaar gemaakt kan worden.

Ten slotte verschijnt in 2012 Rigtingbedonnerd: Op die spoor van die Afrikaner post-’94 van de sinds 2003 in Zuid-Afrika woonachtige Nederlandse journalist Fred de Vries. Hij gaat terug in de geschiedenis van de Afrikaner om vast te stellen of er plaats is voor de Afrikaner in het huidige Zuid-Afrika. Dit boek is zowel in het Afrikaans als het Nederlands (Afrikaners, een volk op drift) gepubliceerd en getuigt van een immer voortdurende fascinatie voor Zuid-Afrika vanuit Nederlands perspectief.

In een andere context besteedde Ena Jansen onlangs in een artikel in het Tydskrif vir Nederlands & Afrikaans aandacht aan een aantal teksten van de hierboven genoemde Nederlandse buitenlandse correspondenten. Haar artikel richt zich vooral op de openhartige en moeizame houding van deze Nederlanders tegenover hun bedienden en hun ‘byna neo-koloniale obsessiewe geskryf’ (Jansen 2013:68) daarover. Door bedienden in dienst te nemen, schrijft zij, ‘word Nederlandse korrespondente gekonfronteer met eie politieke standpunte, met die laste en pligte van mag in persoonlike arbeidsverhoudings’ (Jansen 2013:67). Het moge duidelijk zijn dat juist door het gezamenlijke verleden er relatief veel non-fictie publicaties verschenen zijn die de nieuwsgierigheid van de Nederlandse lezer naar dat nieuwe land met zoveel historische banden moet voeden.2

Postkoloniale reisliteratuur

De meeste Nederlandstalige non-fictie boeken waarnaar hierboven verwezen wordt,zijn in de periode 2009–2012 verschenen.3 De vraag die zich opdringt bij het lezen van deze teksten is in hoeverre zij geschaard zouden kunnen worden onder het label ‘postkoloniale reisliteratuur’. In postkoloniale theorie, schrijft Carl Thomson (2011) in Travel writing, wordt reisliteratuur vaak afgedaan als teksten die juist de ander als object beschrijven om op deze manier het koloniale project op neo-koloniale wijze voort te zetten (Thomson 2011:153–154). Maar volgens Justin D. Edwards en Rune Graulund (2011), in hun inleiding tot Postcolonial travel writing: Critical explorations, moet postkoloniale reisliteratuur eerder gezien worden als een manier van schrijven die zich keert tegen een Euro-centrische manier van kijken naar dingen waarbij vastgebijtelde vooronderstellingen en vooroordelen onderuitgehaald worden (Edwards & Graulund 2011:2). Terwijl traditionele reisliteratuur voornamelijk vanuit een westers perspectief geschreven is, en zich richt op de ander als exotisch object, zien we in postkoloniale reisliteratuur vaak thema’s zoals diaspora, ballingschap of gedwongen migratie als uitgangspunt. Dit resulteert niet alleen in een soort ‘terugschrijven’4 vanuit voormalige marges richting metropool, maar ook in het aanpakken van bovengenoemde onderwerpen vanuit de metropool door reizigers die langere tijd elders verblijven of daar zelfs zijn gaan wonen, wat in engere zin gesproken buiten de marges van traditionele reisliteratuur zou vallen.

Hiermee wordt de strikte definitie van postkoloniale reisliteratuur dus aanzienlijk uitgebreid door specifieke teksten en subjectposities als onderwerp te nemen. Zo kunnen reisteksten die, zoals Edwards en Graulund aangeven, vloeibare globale begrippen van tijd en plaats aanroeren, ook onder postkoloniale reisliteratuur gevangen worden omdat zij nieuwe inzichten verschaffen over de relatie tussen reizen, culturele uitwisseling en het voormalige ‘moederland’ (Edwards & Graulund 2011:5) waar de reisschrijver oorspronkelijk vandaan komt. Reizen naar, maar ook wonen in of onder andere culturen kan tot reflectie leiden over begrippen zoals ‘thuis’, ‘verwantschap’, ‘inburgeren’, ‘ergens horen’ of ‘bijhoren’, maar ook ‘thuisloos’, ’ontheemd’, ‘disintegratie’, ‘ontburgeren’, ‘globalisering’ of ‘tussen twee werelden’. Zo komt Bram Vermeulen gedurende het schrijven van zijn boek geleidelijk tot het voor hem pijnlijke inzicht dat er ook voor hem geen ontsnappen is aan zijn huidskleur, waar hij als verlichte en geïnformeerde journalist wel dacht aan te kunnen ontsnappen, puntig samengevat in de titel van zijn boek Help, ik ben blank geworden.

In hun bespreking van Pico Iyer’s hoofdstuk ‘Empire’ (uit diens The global soul) wijzen Edwards en Graulund erop dat het ‘idee van het moederland’, door Iyer steevast aangeduid als ‘Empire’, een aantrekkings- en afstotingskracht blijft uitoefenen op de postkoloniale reisschrijver, en vooral op schrijvers uit voormalige koloniën (Stammwitz n.d.). Het idee van het ‘moederland’ blijft ideeën, verhalen en teksten van de postkoloniale reiziger beïnvloeden, zo schrijven Edwards en Graulund (2011):

The continued presence of Empire is witnessed in the regulation and categorization of travellers at border crossings into one of the former colonial centres. But this is also seen in those motivated to cross the borders in the first place. People are still influenced by Empire to travel, people still migrate because of Empire and people are still hampered in their travels by Empire. This power, this pull, continues to shape the territories travelled as well as the people travelling in them. Empire is, in other words, still in place, literally as well as figuratively. (Edwards & Grauland 2011:9)

In deze zin zijn beide hieronder te bespreken boeken, Van Eijkerens Ik zag een aap en Vermeulens Help, ik ben blank geworden, als ’postkoloniale reisliteratuur’ te beschouwen. Er is voor juist deze twee boeken gekozen omdat beide schrijvers vanuit zeer uiteenlopende achtergronden, al dan niet op grond van een innerlijk gevoelde historische aandrang, Zuid-Afrika proberen te doorgronden.

Dat Zuid-Afrika een speciale historische band heeft met Nederland valt niet te ontkennen. Was het politiek gezien not done in de tweede helft van de 20e eeuw naar Zuid-Afrika te reizen, laat staan te emigreren of hierover te schrijven (zie de reeds eerder aangehaalde Wilfred Jonckheere), vanaf 1994 kenden de immigratiedrang en reislust van de al dan niet politiek bewuste Nederlandse reiziger geen grenzen. Zuid-Afrika werd en is nog steeds, en wellicht steeds meer, een populaire vakantiebestemming voor groeps- en individuele reizigers vanuit Nederland; reizen ‘mocht’ weer vanaf midden 1994 na de eerste democratische verkiezingen. Bovendien wordt toerisme als belangrijke inkomstenbron ook gestimuleerd door de nieuwe regering. Het land oefende na 1994, en oefent nog steeds in de 21e eeuw, een grote aantrekkingskracht uit op vrijwilligers en jonge, avontuurlijke ondernemers uit Nederland die vooral werkzaam zijn in de toeristen- en ITC-industrie. De verwachtingen na de omwenteling waren hooggespannen: alle politieke krachtsinspanningen zouden Zuid-Afrika leiden naar het non-raciale democratische ideaal waarvoor zovelen, ook in Nederland, gestreden hadden. Veertien, vijftien jaar later maken bovengenoemde Nederlandse schrijvers, al of niet (meer) woonachtig in Zuid-Afrika, gedreven door een aantrekkingskracht naar Zuid-Afrika, de balans op vanuit het perspectief van het ‘moederland’.

Op zoek naar herkenning: een close reading van Van Eijkeren’s reisbrieven

Al met al zijn er sinds de democratische machtswisseling in 1994 tot nu toe tien Nederlandstalige non-fictie reisboeken over Zuid-Afrika verschenen, een teken van de blijvende fascinatie met het land, niet meer op basis van een gezamelijke stamverwantschapsgeschiedenis, maar eerder uit oprechte nieuwsgierigheid naar het land en het al of niet kunnen waarmaken van de grootse beloftes die de geboorte van de nieuwe democratie met zich meebracht.

Hieronder is gekozen voor een close reading van twee representatieve teksten uit de groep van tien: toerist Van Eijkeren probeert als individuele reiziger het land tijdens zijn lange reis te doorgronden en journalist Vermeulen die na zeven jaar in Zuid-Afrika gewoond te hebben het hoofd in de schoot werpt wanneer hij zich realiseert dat hij ondanks al zijn inspanningen het land nog steeds niet kan doorgronden en dat, hoezeer hij zich ook moeite doet zich te associëren met de meerderheid van de Zuid-Afrikaanse bevolking, hij toch altijd als ‘de ander’ gezien zal blijven worden die hij niet wil of had willen zijn. Beide schrijvers, en dit is natuurlijk eigen aan het genre van reisliteratuur, leren behalve over het land dat zij bereizen of bewonen, vooral ook veel over zichzelf, al gebiedt de eerlijkheid te vermelden dat Vermeulen meer zelf-reflectie aan de dag legt dan Van Eijkeren.

Van alle hierboven genoemde teksten zou alleen Dylan van Eijkerens Ik zag een aap: reisbrieven uit het nieuwe Zuid-Afrika als traditionele reisliteratuur geclassificieerd kunnen worden. Van Eijkeren, geboren in 1967, is verslaggever en schrijver van reisboeken over Duitsland, Suriname en België. Eerder werkte hij als journalist voor onder andere Privé, Nieuwe Revu en Elsevier. De reisschrijver vertrekt in 2008 naar Zuid-Afrika, zonder enige voorbereiding van betekenis (‘Ik wist voor mijn vertrek niet veel van Zuid-Afrika’, Van Eijkeren 2009:101), maar wel vol vooroordelen, vooral over geweld, en keert na een jaar terug in Nederland met nieuwe inzichten over het land dat hij bereisd heeft.

Toen Van Eijkeren in Kaapstad magazine5 gevraagd werd wat hem aantrok in Zuid-Afrika, antwoordde hij:

De historische banden met Nederland, zoals de landen in mijn andere boeken, en de wilde verhalen die over het land de ronde doen. Ik wilde wel eens zien wat er waar was van al die verhalen. Kun je in ZA inderdaad geen veilige stap zetten, of waren die verhalen opgeblazen? Om mezelf niet bang te maken, trok ik eerst drie weken door de West-Kaap. Nou, dat viel allemaal nogal mee. Daarna scheurde ik het hele land door in een flitsende BMW: nog steeds niks aan de hand. Ik nam de trein: prima. Ik zat middenin de rellen en moorden van mei 2008, en nog steeds voelde ik me veilig. Ik zal best eens geluk hebben gehad. Ik las elke dag de lokale kranten en zag dat menige witte was overvallen vanwege een mobiele telefoon, maar allengs begon ik me veiliger en veiliger te voelen. Maar daarbij moet ik zeggen dat ik een oppassend type ben.

Van Eijkerens boek is in alle opzichten een traditioneel reisboek dat gegoten is in de vorm van brieven aan een vriend die in Nederland achtergebleven is. Hij verblijft in vooraanstaande hotels (The Mount Nelson in Kaapstad en The Westcliff in Johannesburg) en zeer comfortabele B& B’s, crosst in de duurste wagens (BMW 330i, Dodge Nitro, Jeep Cherokee) het land door, drinkt de duurste wijnen (en geeft daar cijfers aan), leest de lokale sufferdjes en maakt een praatje of gaat eten met de mensen die hij toevallig onderweg tegenkomt. Hij noemt zichzelf verslaggever (Van Eijkeren 2009:14), en dat is precies wat hij doet, hij geeft onbevangen verslag van zijn toevallige ontmoetingen en toetst deze op ironische wijze aan zijn vooroordelen over het geweld waarover hij in de Nederlandse pers en bij Breyten Breytenbach in Woordvogel6 gelezen heeft: ‘Tot staan gebrachte automobilisten werden beroofd, doodgeschoten of gestoken nog voor je “Nelson Mandela” kon zeggen’ (Van Eijkeren 2009:18). Kritische kanttekeningen bij de verhalen die hem voorgeschoteld worden maakt hij niet. In reisbrieven aan zijn al dan niet verzonnen vriend Hunter verslaat hij wat hij hoort zonder opmerkingen of toevoegingen. Hij noemt zichzelf een parasiet:

Zuid-Afrika en Nederland hebben de afgelopen vier eeuwen altijd wel iets en soms veel met elkaar te maken gehad. Op die erfenis en op dat heden ga ik een paar maanden parasiteren. (Van Eijkeren 2009:23)

Zelfs als degene die hij spreekt onjuiste informatie doorgeeft, wordt deze informatie secdoorgegeven. Dit kan de onoplettende lezer op het verkeerde been zetten. Bijvoorbeeld wanneer het over het Afrikaans gaat. Hij merkt over de Afrikaanstalige vrouw van zijn Nederlandstalige gastheer op: ‘Nog steeds wilde ze eigenlijk geen Afrikaans spreken, al was dat haar moedertaal. ”Dat is de taal van het conservatieve deel van de bevolking”’ (Van Eijkeren 2009:30). De oplettende lezer ziet de aanhalings- en sluitingstekens, en verwart de mening van de reisschrijver niet met die van degene die beschreven wordt, zijn gastvrouw. Toch zitten er ook een paar slordigheden in de tekst: hij schrijft over ‘sneeuw op de Tafelberg in oktober’ (Van Eijkeren 2009:242), over de dure, elitaire cricketsport die ‘door Indiërs wordt beoefend’ (Van Eijkeren 2009:186) daarbij spelers van andere bevolkingsgroepen uit het oog verliezend, en er wordt vooral kip gegeten die ‘geïmporteerd wordt uit landen waar vogelgriep heerst, zodat de inkoop lekker goedkoop is’ (Van Eijkeren 2009:326). Ook lijkt de schrijver weinig of niet bewogen door de heftige, politieke geschiedenis van het land. Wanneer hij het District Six Museum in Kaapstad bezoekt, lezen we dat de ‘schanddaad’ van de gedwongen verhuizingen hem nauwelijks raakt: ‘Het was ongetwijfeld indrukwekkend voor mensen die in die vanwege apartheidsmotieven door de overheid afgebroken Kaapstadse wijk hadden gewoond (en inmiddels veelal op de Flats woonden). Mij zei die schanddaad … amper iets’ (Van Eijkeren 2009:68). Hij voelt zich meer thuis bij de Hollandse meesters van de Michaelis verzameling in het Oude Stadhuis in Kaapstad die ’ieder gevoel van ontheemdheid’ bij hem weghalen: ‘Deze oude polderboys pasten hier simpelweg perfect. Ze hoorden hier zoals de gebouwen van Van der Stel, zoals het park van Van Riebeek, zoals ik’ (Van Eijkeren 2009:68–69). Heeft de reisschrijver helemaal geen gevoel voor geschiedenis, meet hij zich hier met opzet een onwetende houding aan om maar van alles te kunnen opschrijven, had hij zich vantevoren niet voldoende ingelezen of moet dit als een geval van zuivere ironie geduid worden? Van Eijkeren lijkt in zijn al dan niet fictionele reisbrieven beide uiteinden te omvatten van de omschrijving die Dennis Porter (1991) geeft van reisverhalen vanuit Europees perspectief:

At best [they have] been an effort to overcome cultural distance through a protected act of understanding. At worst, [they have] been a vehicle for the expression of Eurocentric conceit or racist intolerance. (p. 3)

Van Eijkeren lijkt op het eerste gezicht geen empathie te voelen voor het land dat hij bereist; zijn waarnemingen worden gevoed door subjectieve verhalen die hij hoort en leest, en dit geeft het boek vaak een onevenwichtig en verwarrend karakter. Wat denkt de schrijver nu precies over het land? Raakt hij naarmate hij langer door het land reist meer in verwarring? Aan de ene kant worden de blanke Zuid-Afrikanen die hij vanuit zijn toeristische blik beschrijft, neergezet als de exotische ‘ander’ (exotic other), terwijl hij zich aan de andere kant enorm thuis voelt onder deze blanke Zuid-Afrikanen. Kort na aankomst in Kaapstad, lezen we al: ‘Al wist ik niks, ik herkende alles’ (Van Eijkeren 2009:24). Later in zijn reisverslag nemen anders gekleurde Zuid-Afrikanen de rol van de exotische ander over, bijvoorbeeld wanneer hij zich al wandelend door de stad op zogenaamd gevaarlijk terrein begeeft.

Volgens de anonieme recensent van http://www.reisboeken.be is Ik zag een aap geen ‘normaal’ reisverhaal, omdat de schrijver de lezer laat kennismaken met het échte Zuid-Afrika, implicerend dat de lezer van ’gewone’ reisverhalen niet met het ‘echte Zuid-Afrika’ in contact zou komen. Wat dat ‘echte Zuid-Afrika’ in andere reisverhalen zou inhouden, wordt niet duidelijk. Zoals Patrick Holland en Graham Huggan (2000) al aangaven in hun Tourists with typewriters: Critical reflections on contemporary travel writing, leidt het zoeken naar authenticiteit automatisch tot het zoeken naar wat ‘anders’ is, terwijl dit zoeken tegelijkertijd ook gezien kan worden als een poging die authenticiteit te ontrafelen (Holland & Huggan 2000:16). De vraag die zich voordoet is of Van Eijkeren inderdaad hiernaar op zoek is, zoals in de zogeheten echo chamber of discourse theorie. Hij lijkt echter eerder op zoek naar herkenning van het weinige dat hij weet dan dat hij op zoek is naar authenciteit. In deze zoektocht, die we bij veel reisschrijvers tegenkomen, zien we hoe hij zijn eigen subjectiviteit aan het verhaal oplegt, met andere woorden, hij is niet eens zozeer geïnteresseerd in wat het ‘echte Zuid-Afrika’ is, maar wel in wat hij herkent, en dat wat hem niet raakt, zoals bijvoorbeeld de geschiedenis van District Six, wordt terzijde geschoven als niet interessant. Er zijn zelfs momenten in het boek waar de schrijver lijkt te suggereren dat het ‘echte Zuid-Afrika’ zoals hij dit uit stereotype beeldvorming kent, alleen maar in de natuur te vinden is. Zo kan hij zijn geluk niet op als hij een barende walvis ziet, of ‘sterren als een spiegelpaleis aan de hemel’ (Van Eijkeren 2009:352).

Op zoek naar het ‘echte’ Zuid-Afrika

De Belgische recensent van de hierboven aangehaalde reisboekenwebsite stelt ook dat Ik zag een aap geen ‘normaal’ reisboek is omdat de schrijver niet van de ene bezienswaardigheid naar de andere reist (blijkbaar een kenmerk van reisverhalen), maar juist kennis maakt met de lokale bevolking en zelfs verliefd raakt op een Johannesburgse. Ik zou willen argumenteren dat deze reisschrijver wel degelijk de typisch toeristische trekpleisters en route bezoekt (Kaapstad, Paarl, Krugerpark, Arniston, Durban, Orania, Sandton City, Limpopo, Oost-Kaap, Pretoria, Johannesburg, Kimberley, enz.), en zelfs een rit maakt van Kaapstad naar Pretoria met Rovos Rail, een bij uitstek exclusieve toeristentrein. Hij komt helemaal niet in contact met wat Nederlanders vaak het ‘echte’ Zuid-Afrika noemen, het gedeelte van Zuid-Afrika waar de meeste toeristen niet komen; wel leest hij er over in de krant, ziet hij rapportages op tv en rijdt hij er met dichte ramen in een dure air-conditioned auto doorheen. Als hij door Khayelitsha rijdt, op zoek naar ofwel ontkenning ofwel bevestiging van gevaar, in ieder geval op zoek naar de exotic other, neemt hij alleen de hoofdwegen, stopt nergens voor en rijdt met de deuren op slot: ‘Niet voldaan maar wel heelhuids keerde ik terug in Barnet [sic] Street waar zwervers het vuilnis van de bewoners nazochten op etenswaren, plastic tasjes en flessen’ (Van Eijkeren 2009:365). Hier lijkt mij zich in ieder geval een aspect van een realistisch Zuid-Afrika aan te bieden, maar aangekomen in zijn prettige B& B in Barnet Street [sic] laat hij de zwervers achter zich en trekt op zijn terrasje weer eens een heerlijk flesje Kaapse wijn open. Ironisch genoeg komt hij op zoek naar het ‘echte’ Zuid-Afrika op een gegeven moment tot zijn grote vreugde terecht in Stoney Point, de pinguïnkolonie van Betty’s Bay (Van Eijkeren 2009:60) en rijdend door de township Crossroads ’vond hij het er meteen geweldig’ en ‘wilde er blijven’ (Van Eijkeren 2009:65), maar consequenties trekt hij hier niet uit voor zijn verblijf. Aan zijn aandrang om het ‘echte’ Zuid-Afrika te ervaren, geeft hij, afgezien van een tripje door de township achter glas in een auto met gesloten deuren, geen uitvoering; en intussen logeert hij in de duurste hotels en beste B& B’s die het land kent. Hij had tenslotte ook in een B& B in bijvoorbeeld Khayelitsha kunnen logeren.

In de loop van het boek wordt de lezer zich langzamerhand bewust van de worsteling die de schrijver heeft met het kennismaken met en ‘benoemen’ van ’echte’ Zuid-Afrikanen, waarmee hij vanuit Nederlands perspectief naar donkere Zuid-Afrikanen lijkt te verwijzen en bezigt hierbij de kwalificatie ‘neger’ die ook in het Nederlands zwaar beladen is. Hij spreekt over een ’heel lief negerinnetje’ (Van Eijkeren 2009:38) dat hem een vuurtje komt geven, een ‘zwerfnegertje’ (Van Eijkeren 2009:74) dat hij in de Kompagnietuinen in Kaapstad ontmoet, een ‘bedelnegertje’ (Van Eijkeren 2009:45) dat hij in Franschhoek tegenkomt, maar waar hij verder geen spoor van armoede kan ontdekken. In een bar in Loopstraat in Kaapstad vraagt hij een vuurtje aan ‘de neger die naast me op de veranda stond … Had ie niet. Zijn buurman evenmin, en de derde hond in het kegelspel keek me aan alsof-ie nog nooit van vuur had gehoord’ (Van Eijkeren 2009:38). Black Economic Empowerment omschrijft hij als: ‘ondergekwalificeerde negers [die voorrang] krijgen boven gekwalificieerde bruinen of witten’ (Van Eijkeren 2009:55). In Stellenbosch waar een ‘omstreden universiteit’ (Van Eijkeren 2009:51) staat, wordt hij ongeduldig wanneer een ‘slaaf’ (Van Eijkeren 2009:42) bij Vida op het dorpsplein hem pas na een kwartier zijn koffie brengt. Verderop mijmert hij: ‘Het was koddig om “neger” op te schrijven’ (Van Eijkeren 2009:150). In Bethlehem kijkt hij ‘met zeven negers in een boom’ naar een lokale voetbalwedstrijd (Van Eijkeren 2009:185). Duidelijk is dat de toon die de reisschrijver hier aanslaat zijn bevooroordeeldheid niet kan verbergen.

De vraag die voortdurend bij hem naar boven komt en die als een rode draad door het boek loopt, is er een van zelfonderzoek: is hij nu wel of niet een racist? In deze zin zou je kunnen stellen dat het boek inderdaad een echt reisboek is, omdat in traditionele reisverhalen vaak verslag wordt gedaan hoe een reis kan leiden tot nieuwe inzichten. Ik zag een aap is ook een verslag van het onderkennen van zijn eigen racistische gevoelens die echter in de loop van het boek lijken te verdwijnen. In het begin schrijft hij nog: ‘Het spijt me te moeten bekennen dat ik een racist ben … Ik zag negers en ik dacht: help’ (Van Eijkeren 2009:36), maar tegen het einde van het boek na de vier uithoeken van Zuid-Afrika bereisd te hebben is hij wat milder gestemd geraakt over zijn eigen gevoelens:

In alle ernst had ik me maandenlang afgevraagd of ik racist was. Het antwoord is nee. Ik was met mijn neus op de Zuid-Afrikaanse feiten gedrukt. Ik had het schisma telkens aan den lijve ondervonden en zo was ik aan het twijfelen gebracht. Maar nee, racistisch was ik niet. Wel was ik het Zuid-Afrikaanse verschil tussen wit en zwart en Indiaas en gekleurd gaan zien. (Van Eijkeren 2009:336)

De transformatie van ‘parkeerneger’ (Van Eijkeren 2009: 54, 115) via ‘parkeerjochie’ (Van Eijkeren 2009:120) naar ’parkeerwachter’ (Van Eijkeren 2009:122) zou op eenzelfde evolutie in zijn denken over de inwoners van Zuid-Afrika kunnen duiden; via een zelfde soort transformatie verandert Zuid-Afrika, en vooral de Kaap, van ‘een half paradijs’ (Van Eijkeren 2009:328) naar ‘het paradijs’ (Van Eijkeren 2009:331). Tegen het einde van het boek zegt hij de realiteit van Zuid-Afrika te zijn gaan begrijpen, en voelt hij zich steeds vertrouwder met het land:

Ik begreep de angst, ik begreep het wantrouwen en de onthechtheid, anderzijds begreep ik de liefde voor het land en het gevoel dat Zuid-Afrika in potentie het beste land ter wereld is. (Van Eijkeren 2009:337)

Maar of hij het ‘echte’ Zuid-Afrika begrepen heeft, blijft de vraag gezien zijn nogal eenzijdige toeristische belevening van het land.

Racisme en geweld

De andere rode draad die door Van Eijkerens reisverhaal loopt, is de rode draad van geweld en criminaliteit. Geweld uit zich in zijn geval vooral als perceptie van dreigend gevaar: ‘in mijn hoofd spookten de waarschuwingen, de nieuwsberichten, de dreiging’ (Van Eijkeren 2009:137). Wanneer hij in Kaapstad op de trein stapt, hadden de ‘dreigend uitziende controleurs meer oog voor [zijn] witheid dan voor [zijn] kaartje’ (Van Eijkeren 2009:27). In Die Burger leest hij over ‘roof, moord, verkeersongelukken, corrupte politici, schietpartijen, diefstal, hoererij en werkloosheid. Vrolijk wordt men er niet van’ (Van Eijkeren 2009:35). Hij wordt gewaarschuwd voor rijden in het donker: ‘”Stop nergens”, ”vergrendel je portieren”, “blijf binnen”’ (Van Eijkeren 2009:46). Bij een stoplicht in Somerset-West wordt hij tot eigen verbazing ‘niet uit de auto gesleept en in brand gestoken’ (Van Eijkeren 2009:61). Als hij een inwoner van Kaapstad spreekt over de inwoners van de Kaapse vlakte, kan hij de ‘pure angst bijna ruiken’: ’Ze weten niet hoe machtig ze zijn als ze met z’n allen de stad binnenvallen’, zegt de ongetwijfeld blanke man (Van Eijkeren 2009:82). Alleen per auto door de voormalige Transkei rijden wordt hem afgeraden als zijnde ‘te gevaarlijk’ (Van Eijkeren 2009:282). In Johannesburg, afgeschilderd als ’de gevaarlijkste stad van Afrika’ (Van Eijkeren 2009:138) en als ‘keiharde, nietsontziende en dodelijke metropool’ (Van Eijkeren 2009:139) voelt hij zich thuis: ‘Ik had Joburg geproefd en het smaakte naar meer’ (Van Eijkeren 2009:147) ondanks de ‘hekken, nog eens hekken, honden, bewakers, prikkeldraad, wegafzettingen, blokkades, honderden surveillerende beveiligingsautootjes, politiewagens, een sluipschutterachtig type op een dak, slagbomen, huilende sirenes en zwaailichten’ (Van Eijkeren 2009:136–137). Hij spreekt met boeren op het platteland wier buren vermoord zijn, maar hij voelt zich veilig, hem overkomt niets. Het valt hem op dat de inwoners van Johannesburg een verschanst leven leiden:

Haar huis lag in een soort kazerne, met een bewaakte toegang … best ruim en groen en prettig opgezet, niks mis mee, maar die hekken, dat prikkeldraad, die kerel met dat pistool bij de poort. (Van Eijkeren 2009:248)

Het valt hem op hoe angstig de witte mensen in het land waren:

Als hun buren al niet waren omgelegd, lazen ze dagelijks de verhalen in de kranten, ze kende de misdaadstatistieken uit hun hoofd. En het zou nog allemaal veel erger worden. (Van Eijkeren 2009:310)

Toch wordt hij niet aangevallen als hij in Kaapstad van de Mount Nelson naar het station loopt (Van Eijkeren 2009:24), door Kimberley kuiert (Van Eijkeren 2009:203) of een wandeling van vier uur door Durban maakt (Van Eijkeren 2009:267), en als hij zijn mobieltje urenlang in zijn auto met open dak laat liggen, ligt het er nog steeds bij terugkeer (Van Eijkeren 2009:194). ‘Voor mijn reis had ik niet begrepen wat de Afrikaners zo sterk voelden voor dit land aan het einde van de wereld. Waarom zaten ze de zwarten zo dwars? Waarom waren ze niet teruggegaan waar ze ooit vandaan waren gekomen, naar Europa? … Ik ben gaan begrijpen hoeveel je op een fysieke manier kunt houden van een land – zelfs als je er in eerste instantie niets te zoeken hebt’ (Van Eijkeren 2009:183).

Halverwege zijn reis realiseert hij zich dat hij ondanks alles dol op Zuid-Afrika is geworden (Van Eijkeren 2009:207). Van aanvankelijk weinig affiniteit met het land is hij gaan houden van het land: ‘Dat ik hen begreep, en dat zij begrepen wat ik in hun land zag, maakte Zuid-Afrika – een heel klein beetje – mijn land’ (Van Eijkeren 2009:337). Ik zag een aap is inderdaad niet een ‘normaal’ reisverhaal zoals de boven aangehaalde Belgische reisboekenrecensent al stelde. Van Eijkerens reisbrieven aan een al dan niet bestaande vriend hebben eerder zijn eigen subjectiviteit tot onderwerp dan dat het boek een poging is de complexiteit van het ‘echte’ Zuid-Afrika te doorgronden. Het heeft er alle schijn van dat de brievenvorm gekozen is om zo openhartig mogelijk te kunnen zijn. Zuid-Afrika figureert als achtergrond voor het omgaan met eigen gevoelens. In die zin is hij, zoals Holland en Huggan (2000) al in de titel van hun boek suggereren, inderdaad een toerist met een schrijfmachine gebleken, en niet een traditionele reiziger op zoek naar het onbekende in een poging dit te doorgronden.

Blanke onzekerheid en angst

De rode draad van de representatie van racisme en geweld komen we opnieuw tegen in Help, ik ben blank geworden: bekentenissen van een Afrika correspondent van Bram Vermeulen. Vermeulen, die van 2002 tot 2009 als Afrika-correspondent werkte voor de Nederlandse Omroepstichting (NOS), NRC Handelsblad en de (Nederlandse) Wereldomroep, werd in 2008 door het vakblad De Journalist uitgeroepen tot journalist van het jaar.7 Zijn bekentenissen, geen reisboek in de traditionele zin van het woord, proberen een antwoord te vinden, zo lezen we op de achterflap, op de vraag waarom een achttienjarige boerenzoon op een maandagochtend in 2008 een township binnenloopt, met een machinegeweer het vuur op de bewoners opent, en daarbij vier bewoners dood schiet. Op zoek naar het waarom van de moord probeert de schrijver ‘grotere vragen te beantwoorden over de plaats van blanken in Zuid-Afrika aan het begin van de 21e eeuw’. Benadrukt wordt dat het boek geschreven is tegen de achtergrond van het felle integratiedebat in Nederland zoals de achterflap van het boek vermeldt:

Hoe is de blanke minderheid geslaagd in de aanpassing aan hun omgeving? Wat voedt hun angst en hun onzekerheid? Welke onuitroeibare misverstanden maken hun integratie in dit continent ruim vier eeuwen na aankomst zo moeilijk?

Ditzelfde thema zagen en zien we in andere verschijningsvormen ook terug in Engelstalige Zuid-Afrikaanse literatuur, bijvoorbeeld in J.M. Coetzee’s Disgrace (1999), Antjie Krog’s Begging to be black (2009), dat evenals het boek van Vermeulen met een moordaanslag begint, en Rian Malan’s Resident alien (2009). Ook is het de kernvraag in het al eerder aangehaalde Rigtingbedonnerd van Fred de Vries uit 2012 (De Vries 2012a, 2012b). De grote vraag die het boek van Vermeulen aan de orde stelt is natuurlijk of er nog plaats is voor blanken in Zuid-Afrika. Een van de ondervraagde boeren in het boek, Ben Marais, zegt bijvoorbeeld dat hij geen keus heeft, hij emigreert niet, hij blijft. Maar ook dat blanke boeren geen verschil meer kunnen maken, dat ze zijn uitgespeeld. Wilhelm Rocher stelt zelfs dat ‘alles wat we hier hebben opgebouwd, wordt afgebroken’. ‘Jouw witte huid is een bedreiging voor het huidige Zuid-Afrika’ (Vermeulen 2009:131), zegt hij tegen Vermeulen. Maar ondanks de realisatie dat blanken op het platteland zijn uitgespeeld, hebben de blanke boeren geen andere keus dan te blijven (Vermeulen 2009:147). Overleven in Afrika is buigen of barsten (Vermeulen 2009:162).

De directe aanleiding voor het schrijven van Help, ik ben blank geworden, zegt Vermeulen, vormde de gebeurtenis in Skierlik [sic] nabij Swartruggens waarbij blanke boerenzoon Johann Nel met het geweer van zijn vader de township inloopt en het vuur opent op alle zwarten die hij in zijn stormloop tegenkomt. Er vallen vier doden, elf raken gewond. De moorden vonden plaats op klaarlichte dag, om half drie ’s middags, op 14 januari 2008. Vermeulen hoorde pas twee dagen later van het voorval, en een jaar lang bracht hij in kaart hoe deze gebeurtenis het dorp en hemzelf veranderde. Johann Nel werd eind 2008 tot vier keer levenslang plus 76 jaar aanvullende celstraf voor elf aanklachten van poging tot moord en verboden wapen- en ammunitiebezit veroordeeld (Vermeulen 2009:233) en zit thans zijn straf uit in Louis Trichardt.8 Zijn ouders hebben hun boerderij en vee verkocht, bang voor vergelding, uit schaamte voor de daden van hun zoon en zijn in Louis Trichardt gaan wonen waar zij hun zoon wekelijks op zaterdagochtend tijdens het spreekuur in de gevangenis kunnen bezoeken.

In het eerste interview met Nel dat vijf jaar na diens veroordeling plaatsvond, blikt Vermeulen op het waarom van de gebeurtenissen terug:

De advocaten en criminologen maakten duidelijk dat Nel getekend was door het geweld op het Zuid-Afrikaanse platteland. Hij leed aan posttraumatische stress na een overval, vijf jaar eerder op de boerderij van zijn vader. Een gesprek over de inbraak bij vrienden, de avond voor de schietpartij zou de druppel zijn geweest voor de jongen. Hij was achttien jaar oud toen hij met het geweer van zijn vader Skielik binnenstormde, in de vallei onder zijn ouderlijk huis. Hij werd geboren in het jaar dat Mandela werd vrijgelaten. Een kind van het Zuid-Afrika van na de apartheid. (Vermeulen 2013; NRC Handelsblad, 23 maart 2013)

Angst lijkt het leitmotiv te zijn geweest voor Johann Nels daden, zoals Vermeulen in bovenvermeld artikel schrijft, waarbij hij terloops verwijst naar een soortgelijk verweer van de advocaten van paralympisch kampioen Oscar Pistorius die zijn vriendin Reeva Steenkamp op Valentijnsdag 2013 doodschoot. In deze lezing is het niet degene die de trekker overhaalt die schuldig is, maar het land zelf en zijn ontembare misdaad. Angst als alibi lijkt het grote struikelblok voor integratie te zijn.

Angst en onzekerheid gaan vaak hand in hand. Ook in dit boek vinden we vele verwijzingen naar verschansingen waarachter onzekere en angstige blanken zich verschuilen, hekken, borden, alarminstallaties, bewaking, enzovoort. Vermeulens eerste indrukken van Zuid-Afrika toen hij daar als verslaggever kwam te wonen, waren die van angstige blanken die hun eigen rijkdom niet wilden delen, verschanst als zij waren achter hoge muren in goedbewaakte wijken: ‘Iedere woning was een vesting waarvan de ophaalbrug permanent was opgetrokken’ (Vermeulen 2009:42). Vermeulen was aanvankelijk fel gekant tegen de hoge muren: ‘het hart van de witte angst, de paranoïde blanke’ en het prikkeldraad, en na aankomst in Zuid-Afrika in 2002 neemt hij zich voor het anders te gaan doen: te gaan integreren en in Yeoville te gaan wonen. Later in het boek worden zijn aanvankelijke, naïeve vooroordelen bijgesteld wanneer hij zelf het slachtoffer wordt van twee misdadige overvallen, eerst in het Emerentiapark waar hij met vrouw en kind aan het wandelen was, later in zijn eigen huis. Het lijkt haast alsof Vermeulen hiermee een soort rite of passage of doop ondergaan heeft: kijk ons eens, wij horen er nu echt bij, want ‘wij zijn onderdeel van de misdaadstatistieken geworden, wij zijn overvallen’. Dit lijkt welhaast de prijs te zijn die ‘haves’ aan ‘have-nots’ moeten betalen willen zij in het paradijselijke Zuid-Afrika blijven wonen, en doet denken aan de prijs die David Lurie en zijn dochter moeten betalen in J.M. Coetzee’s Disgrace uit 1999.

Angst voor de ander

Toen de schrijver zelf voor het eerst misdaadslachtoffer werd, werden de verhalen over geweld dat Zuid-Afrika in de ogen van het buitenland karakteriseert, werkelijkheid. Angst nam bezit van hem:

ik was geen toerist meer, geen verslaggever van de problemen van dit land … angst nam bezit van me, pakte me in als een dikke winterjas … op het moment dat verderop een onbekende opdoemde, pompte het hart de aders vol adrenaline. (Vermeulen 2009:95)

Wanneer de schrijver geobsedeerd door eigen angst zich afvraagt of hij niet alleen blank, maar ook racist was geworden (Vermeulen 2009:96), realiseert hij zich ineens dat dit dezelfde angst is die hij deelt met Johann Nel.

Hij komt via de psychologe die Nel in de gevangenis had behandeld tot het inzicht dat de door Nel gepleegde misdaad voortkwam uit trauma, met andere woorden dat het niet een gewoon wit versus zwart misdaadverhaal was. Volgens de psychologe was Nel zodanig getraumatiseerd door voorvallen in zijn jeugd dat hij in zijn angst voor zwarten doorgeslagen was, dat er iets binnen in hem geknapt was. Volgens haar was Nel geen racistische moordenaar, maar een uiterst getraumatiseerd persoon, hetgeen de schrijver zichzelf deed afvragen of er wellicht niet in hemzelf ook een Johann Nel zou kunnen schuilen nu hij zelf door misdaad getraumatiseerd was (Vermeulen 2009:102).

Het epigram van het boek is een citaat uit Het leven van een landloper, van reisjournalist A. den Doolaard:

Dit is het voornaamste wat ik al reizend heb geleerd. Wij kunnen elkaar niet begrijpen met de geest, maar enkel met het hart. In diepste wezen blijft elk mens voor de medemens een geheim. (Vermeulen 2009:5)

Het is precies dit motto, en de realisering dat reizen je verlost van de angst voor de ander, dat een aanleiding vormt Help, ik ben blank geworden te lezen met de hierboven door Edwards en Grauland genoemde uitgangspunten van postkoloniale reisliteratuur in ons achterhoofd. Vanuit deze postkoloniale invalshoek zijn het proberen de ander te begrijpen en de realisering van het eigen falen in dit opzicht aan het einde van het boek de inspiratie voor het schrijven van Help, ik ben blank geworden.

Dat dit boek zoals de ondertitel aangeeft: ‘bekentenissen van een Afrika correspondent’ toch onder reisliteratuur geschaard kan worden, maakt het hierboven geciteerde epigram van A. den Doolaard duidelijk. Ondanks al zijn pogingen te integreren in de Zuid-Afrikaanse maatschappij, blijkt dit uiteindelijk voor de schrijver onmogelijk te zijn. Nog voor Vermeulen aan zijn verhaal begint, zegt hij op zoek te zijn naar de drijfveer van Johann Nel, in een poging te begrijpen waarom Nels integratie in het nieuwe Zuid-Afrika mislukt was. In zijn boek verbindt de schrijver dit aan wat hij zijn eigen mislukte integratie noemt. In de loop van zijn verslag komt hij er namelijk achter dat je blanke huidskleur bepaalt wie je bent, of je wilt of niet; ook als je niet als blanke gezien wil worden, maar eerder als ‘rasloos’ (als dat überhaupt al zou kunnen in Zuid-Afrika), word je toch door de ander als blank ervaren. In het begin van zijn verblijf in Zuid-Afrika bleef Vermeulen zich hiertegen verzetten, hij trouwde zelfs ‘een vrouw van Afrika’ zoals hij zelf schrijft, zonder dat precies duidelijk wordt tot welke rassengroep zij behoort. Integreren, of ‘zwart’ worden, lukt niet en in toenemende mate realiseert de schrijver zich dat je Afrika moet proberen te begrijpen ‘on its own terms’ en dat indien je als blanke in Zuid-Afrika wilt blijven wonen, je hiervoor een prijs moet betalen. Toen hij Wilhelm Rocher vroeg hoe hij kon leven met het idee dat een van de moordenaars van zijn vader nog steeds rondliep, antwoordde Rocher: ‘Als je hier wilt overleven, moet je zulk lot aanvaarden. It comes with the territory. Dit is Afrika’ (Vermeulen 2009:133). En verderop na een gesprek met een blanke Zimbabweaan, Deon Theron, die ondanks het feit dat alles hem en andere blanke Zimbabweanen was afgenomen de hoop op een betere toekomst niet opgeeft, schrijft Vermeulen: ‘ik was er … heilig van overtuigd dat overleven in Afrika buigen was, of barsten’ (Vermeulen 2009:162). Het is een besef dat we ook bij bovengenoemde schrijvers als Coetzee, Krog, Malan en De Vries aantreffen.

Pijnlijke zelfreflectie

In dit opzicht komt de titel van het boek, Help, ik ben blank geworden, navrant over en is de titel ook voor meerdere uitleg vatbaar: de uitroep ‘help’ kan zowel een roep om hulp betekenen in de zin van ‘kom me te hulp, ik heb hulp nodig’ als een realisering van een onaangenaam feit: ‘ik ben me nooit zo bewust geweest van het feit dat ik blank ben, maar in Zuid-Afrika word ik met mijn neus op dit feit gedrukt, en dat voelt niet goed, help.’ De tweede interpretatie lijkt hier het meest aangewezen, vooral met het oog op de ondertitel ’bekentenissen van een Afrika-correspondent’, waar het woord bekentenissen suggereert dat we hier te maken hebben met iets waarvoor de schrijver zich schaamt, het namelijk zijns ondanks blank zijn in een voornamelijk zwart land, of wellicht een pijnlijke constatering van een menselijk gebrek, in de zin van ik ben nu eenmaal blank, en ook al wil ik dat niet zijn, toch word ik door de ander als zodanig ervaren. Het meest pregnante en ironische voorbeeld hiervan is wel wanneer Vermeulen zich tijdens het oproer in de buurt van Skierlik, in Khutsong, achter de barricaden met de politie en de voorman van de blanke boerenbond moet verschuilen. ‘Ik was met de meute’, schrijft Vermeulen, ‘maar de meute was niet met mij’. Hier wordt de schrijver zijns ondanks ook letterlijk als blanke gepositioneerd. Het is dan ook niet verwonderlijk dat een afbeelding van juist deze scène op de voorkant van zijn boek staat: met opschrijfboekje onder de arm voor een prikkeldraadversperring geflankeerd door politie-agenten kijkt Vermeulen de lezer confronterend aan, aan zijn blik te zien berustend in de positie waarin hij gecatapulteerd is.

De frase ‘Help, ik ben blank geworden’ kan ook uitgelegd worden in de zin van ’vergeef me, ik kan het ook niet helpen dat ik ondanks alles toch blank ben’. Dit laatste sluit het meest aan bij het antwoord dat Vermeulen gaf tijdens een literaire salon in Kaapstad9 waar de schrijver vooral de nadruk legde op het element ‘geworden’. Met andere woorden, ‘in Nederland’, zo zei Vermeulen, ‘was ik rasloos, want als je in Nederland opgroeit, ben je je niet bewust van ras omdat je onderdeel bent van de (blanke) meerderheid, maar sinds ik in Zuid-Afrika woon, realiseerde ik me dat ik onderdeel ben van een minderheid en kwam ik geleidelijk aan tot het besef dat ik blank ben en dan ga je jezelf ook nog eens daarnaar gedragen’. In zijn boek schrijft hij:

Nooit voelde ik me blank. Niet in Nederland. Niet in Europa. Wie tussen de blanken leeft, blijft kleurloos zonder er erg in te hebben. In mijn vaderland werd ik nooit aangesproken op mijn huidskleur. Opvattingen over politiek of over religie stonden op zichzelf … Maar in Afrika was ik ongeneeslijk blank geworden. (Vermeulen 2009:61)

Deze pijnlijke zelfreflecties die vooral zijn eigen falen tot integratie markeren, maken Help, ik ben blank geworden tot een bijzonder boek. Vandaar dat hij zichzelf dan ook ‘ongeneeslijk blank’ noemt: je blanke huidskleur bepaalt wie je bent, of je wilt of niet (Vermeulen 2009:62).

In toenemende mate gaat Vermeulen zich in de loop van het boek realiseren dat hij Afrika moet proberen te begrijpen ‘on its own terms’ (Vermeulen 2009:196). Als hij in gesprek is met de latere president Jacob Zuma, probeert deze uit te leggen dat een Afrikaan en een westerling niet hetzelfde verstaan onder het woord ‘corruptie’: ‘In jullie cultuur draait alles om het individu. Bij ons draait alles om de groep. Daarom begrijpen we elkaar niet. Als leider heb ik een verantwoordelijkheid voor het collectief, mijn extended family … Dat is geen corruptie, maar liefdadigheid’ (Vermeulen 2009:202–203). Dit onbegrip voor elkaars standpunten, dit verschil in opvattingen tussen Afrikanen en westerlingen, zien we keer op keer terug in passages over corruptie waar in Afrika anders over gedacht wordt dan in het Westen: voor wat hoort wat, ‘you scratch my back, I scratch yours’ (Vermeulen 2009:189). Corruptie, legt Zuma Vermeulen uit, die op dat moment via tussenkomst van familielid Mike Zuma in een van de huizen van Zuma in Nkandla logeert, is ‘zorgen voor de gemeenschap’ (Vermeulen 2009:188) zoals een Afrikaanse leider geacht wordt te doen. In tegenstelling tot president Mbeki was Zuma juist goed geweest voor zijn eigen volk: ‘Hier op het platteland gold de wet van ubuntu: ik ben omdat anderen zijn. Wie het goed had getroffen, moest zijn fortuin met zijn familie en kennissen delen. Het was het overlevingsmechanisme van een straatarme maatschappij’ (Vermeulen 2009:190). Vermeulen realiseert zich dat vanuit een westers perspectief steun voor Zuma onbegrijpelijk is, maar in de loop van het boek dringt het besef tot hem door dat je om Zuma beter te kunnen begrijpen zijn gedrag niet door een westerse, maar door een Afrikaanse bril moet bekijken. Ter ondersteuning haalt hij een citaat aan van Credo Mutwa uit Indaba my children waarmee het hoofdstuk dat ‘100 procent Zulu-boy’ heet, begint:

De zwarte man van Afrika is een wezen dat de hele wereld verwondert, en het lijkt erop dat hoe meer anderen proberen te leren over die Afrikaan, hoe verder ze van de waarheid afdrijven. Dat komt simpelweg omdat alle buitenstaanders proberen alles wat ze over de Afrikaan leren, te evalueren aan de hand van hun eigen bevooroordeelde ideeën en die leggen langs hun eigen meetlat van civilisatie. (Vermeulen 2009:183)

Er is nog een ander aspect dat dit boek bijzonder maakt: de tekst raakt ook aan de rol van de media in het verslaan van conflicten. De beschrijving van de protesten bij de rechtbank in verband met de rechtszaak van Johann Nel doen denken aan wat toenmalige Nederlandse NRC Midden-Oosten correspondent Joris Luyendijk schreef in Het zijn net mensen: beelden uit het Midden-Oosten (2006). Hierin schrijft hij dat de protestspandoeken pas tevoorschijn kwamen zodra er een televisieploeg in het vizier kwam. De demonstanten kenden de macht van de media. In Help, ik ben blank geworden lijkt het omgekeerde het geval te zijn. Hier spelen journalisten een dubieuze rol als de demonstranten vijf Rand gegeven wordt om benzine te kopen voor het maken van benzinebommen, zodat de daaruitvoortvloeiende relletjes door de media verslagen kunnen worden en op tv getoond kunnen worden. Bij de rechtbank in Swartruggens waar Johann Nel terecht staat, worden spandoeken en kartonnen borden met slogans uitgedeeld met de tekst ‘Dood de duivel, dood de boer’, ’hang hem op, stop racisme’ (Vermeulen 2009:31). Het komt nogal ironisch over dat borden met de tekst ‘Stop racisme’ worden uitgedeeld in een situatie waarin juist degenen die de borden uitdelen (vakbonden, Cosatu, Numsa) racisme voor hun eigen politieke doeleinden gebruiken (Vermeulen 2009:33), dezelfde kant van de medaille als het ware.

Woede en afgedwongen haat

In postkoloniale theorie wordt het geven van namen vaak als onderdeel van het kolonisatieproces beschreven. Zo wordt de Tafelberg bijvoorbeeld nog steeds met de koloniale term Tafelberg aangeduid, terwijl de inheemse bevolking de berg destijds altijd Hoerikwagga noemde. De kolonisatoren kozen ervoor de berg als het ware in bezit te nemen door deze met hun eigen gekozen naam aan te duiden. In Help, ik ben blank geworden komt keer op keer naar voren dat blanken en zwarten elkaars taal nog steeds niet begrijpen, dat ondanks een aanwezigheid van meer dan vierhonderd jaar de blanke bewoners nog steeds vanuit hun westerse perspectief naar Afrika zijn blijven kijken. Een voorbeeld van dit niet-begrijpen is de passage over ‘African signs’ die zwarten bij boerderijen zouden hebben aangebracht, als een soort geheimtaal, aanwijzingen voor overvallers, bijvoorbeeld een plastic zak aan een boom geknoopt, een cola blikje op een paal gedrukt. De boeren begrijpen deze tekens niet en worden er angstig door (Vermeulen 2009:78). Ook van de sangoma krijgt de schrijver te horen dat hij als blanke nooit de taal van de ander zal begrijpen (Vermeulen 2009:208). Iedere keer weer opnieuw komt dit wij/zij denken naar voren en in de loop van het boek begint Vermeulen zich steeds meer te realiseren dat deze voortdurende dichotomie niet op te heffen lijkt.

Ditzelfde wij/zij denken komt ook naar voren in de al eerder aangehaalde passages over corruptie waar in Afrika anders over gedacht wordt dan in het Westen: ‘I scratch your back, you scratch mine’ (Vermeulen 2009:31). Het lijkt bijna onmogelijk ondanks alle goede bedoelingen van beide kanten deze uiteenlopende werelden met elkaar te verzoenen; er lijken verschillende systemen in de Zuid-Afrikaanse samenleving te bestaan die constant botsen en niet tot verzoening in staat lijken. Zo schrijft Vermeulen:

In de nieuwe democratische republiek, waarin iedereen gelijk was, botsten twee erfrechten met elkaar. De blanke maatschappij maakte aanspraak op het land dat hij met zijn eigen handen had opgebouwd. De zwarte maakte aanspraak op het land, omdat hij er nu eenmaal eerder was. (Vermeulen 2009:124)

Beide groepen, zowel blanken als zwarten, voelen ‘woede, woede, woede’ (Vermeulen 2009:125).10 En een paar pagina’s daarvoor: ‘Woede is wellicht de enige constante in de geschiedenis van dit land’ (Vermeulen 2009:121). Het apartheidsysteem was zo ingericht dat men ‘zoveel mogelijk verschillen in elkaar [kon of zou] zien en zo weinig mogelijk overeenkomsten’ (Vermeulen 2009:120). Hij ziet twee kanten aan de inwoners van Zuid-Afrika: aan de ene kant is iedereen uiterst gastvrij en word je overal met open armen ontvangen, zowel bij blank als zwart (Vermeulen 2009:108), maar aan de andere kant wordt een groot gedeelte van het gedrag ook door woede bepaald. We zien een veranderende houding van Vermeulen ten opzichte van eerdere (omgekeerde) vooroordelen: witte angst voor misdaad blijkt niet zoals de schrijver tot dan toe gemeend had, het gevolg van beeldvorming in de media te zijn; nu hij zelf aan den lijve het slachtoffer van misdaad was geworden, blijkt misdaad niets met kleur te maken te hebben. Eigenlijk, zo schrijft hij, komt angst voort uit woede. Woede die in de vorm van apartheid in wetten was vastgelegd – ‘apartheid was afgedwongen haat’ (Vermeulen 2009:120).

En dit brengt ons terug naar de drijfveer voor Help, ik ben blank geworden, Vermeulens poging om de jonge moordenaar Nel te leren begrijpen (Vermeulen 2009:37): waarom was zijn integratie, net als die van de schrijver zelf, in het nieuwe Zuid-Afrika mislukt? ‘Waarom is integreren zo moeilijk?’ (Vermeulen 2009:236), vraagt de schrijver zich in de verantwoording van zijn boek af: ‘Ik wilde met een typisch Zuid-Afrikaans verhaal proberen een Nederlands vraagstuk beter te begrijpen.’ Maar ‘echt opgaan in een andere cultuur, assimileren, integreren of wat voor een naam politici er ook aan geven’, bleek onmogelijk (Vermeulen 2009:237):

Ik integreerde niet, ik dreef er steeds verder vandaan. Ik faalde … Ik faalde zoals Johann Nel had gefaald. Ik faalde zoals nieuwkomers in Nederland er maar niet in slaagden te aarden in het land van aankomst. Het speet me, maar het was niet alleen mijn schuld. Ik bleef proberen, telkens weer, totdat ik zeker wist dat mijn falen niet te vermijden was. (Vermeulen 2009:49)

en:

Wie in Zuid-Afrika vraagtekens zette bij het nut van gedwongen integratie was een dinosaurus uit het apartheidstijdperk, een aartsconservatief. Wie in Nederland hetzelfde deed bij de integratiecursus of vond dat moslims best naar satellietzenders in het vaderland mochten kijken, behoorde tot de vervloekte ‘linkse kerk.’ Ergens tussen Nederland en Zuid-Afrika, verkeerde ik in de twilightzone, het schemerdonker van twee multiculturele drama’s. (Vermeulen 2009:72)

Na zijn aanvankelijke teleurstelling over deze ontdekking vond hij troost in boeken van andere ‘wereldreizigers die hun hele leven in dienst stelden van het begrip voor andere culturen’ (Vermeulen 2009:237) en met name reisjournalist A. den Doolaard:

Hij die reist, niet met de schamperheid van de geldverteerder en betweter, maar met de nederigheid van een pelgrim, zal nooit onder vreemden zijn, want alle zwerftochten zullen hem voeren door verschillende streken van hetzelfde vaderland: de aarde. (Vermeulen 2009:238)

Conclusie

Hoewel beide schrijvers vanuit een westers, of liever Nederlands, perspectief over Zuid-Afrika schrijven, zijn zij geen traditionele reisschrijvers, al is het alleen maar zoals hierboven besproken, omdat zij ook onderwerpen aanraken die normaal gesproken buiten de marges van traditionele reisliteratuur vallen. Zij kunnen eerder onder het label postkoloniale reisliteratuur geschaard worden in de definitie van Edwards en Graulund in Postcolonial travel writing, juist ook omdat zij door hun verblijf in Zuid-Afrika reflecteerden over subjectieve begrippen zoals ‘thuis’, ’verwantschap’, ‘ergens horen’ of ‘bij horen’.

Meer dan Van Eijkeren is Vermeulen erin geslaagd de complexiteit van het nieuwe voor de Nederlandse lezer onbekende Zuid-Afrika in al zijn lagen en geledingen te duiden en wellicht ook te doorgronden. Bij Van Eijkeren figureerde Zuid-Afrika vooral als achtergrond voor het omgaan met eigen gevoelens, terwijl Vermeulen als reiziger juist op zoek ging naar het onbekende en daarbij ook tot diepere inzichten in hemzelf kwam door middel van pijnlijke zelfreflecties. Zowel Van Eijkeren in zijn reisbrieven als Vermeulen in zijn zoektocht naar de motivatie van Johann Nel hebben hun eigen subjectiviteit tot onderwerp van hun boeken gemaakt. Zo komt Vermeulen gedurende het schrijven van zijn bekentenissen geleidelijk aan tot het voor hem pijnlijke inzicht dat er ook voor hem geen ontsnappen is aan zijn huidskleur waar hij als verlichte en geïnformeerde journalist wel dacht aan te kunnen ontsnappen; hij slaagt er ondanks alles niet in er ‘bij te horen’, terwijl Van Eijkeren juist tot het niet-pijnlijke inzicht komt dat hij als toerist toch niet in Zuid-Afrika ‘hoort’.

Erkenning

Tegenstrijdige belangen

De auteur verklaart geen financiële of persoonlijke belangen te hebben die haar ongepast kunnen hebben beïnvloed bij het schrijven van dit artikel.

Literatuurverwijzingen

Anon., ‘Tien vragen aan Dylan van Eijkeren’, geraadpleegd op 12 April 2011, http://www.kaapstadmagazine.nl/interviews/Dylan-van-Eijkeren/146_22_17068

Anon., geraadpleegd op 12 April 2011 http://www.kaapstadmagazine.nl/interviews/Tien-Vragen-aan-Bart-Luirink/146_22_17092

Anon., geraadpleegd op 19 April 2011 http://www.reisboeken.be/recensies/reisverhalen/ik-zag-een-aap_974/

De Bruyne, M., 2010, Het land van Soekmekaar, Podium, Amsterdam.

De Vries, F., 2012a, Rigtingbedonnerd: Op die spoor van die Afrikaner post–’94, Tafelberg, Kaapstad.

De Vries, F., 2012b, Afrikaners, een volk op drift, Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam.

Edwards, J.D. & Graulund, R., 2011, Postcolonial travel writing: Critical explorations, Palgrave Macmillan, London.

Groenink, E., 1998, Wonderland: de toekomst van Zuid-Afrika, Atlas, Amsterdam/Antwerpen.

Groenink, E., 2010, Bij de blanken is het beter: verteld door Prudence Mbewu, Atlas, Amsterdam/Antwerpen.

Hoenjet, H. n.d., ‘Links naar recensies van Marnix de Bruyne’s Het Land van Soekmekaar’, geraadpleegd op 08 April 2011 van http://www.soekmekaar.wordpress.com/recensies/

Holland, P. & Huggan, G., 2000, Tourists with typewriters: Critical reflections on contemporary travel writing, Michigan University Press, Ann Arbor.

Huigen, S., 2007, Verkenningen van Zuid-Afrika: Achttiende-eeuwse reizigers aan de Kaap, Walburg Pers, Zutpen.

Jansen, E., 2013, ‘“De niet weg te poetsen schaduwkant”: Nederlandse buitelandse correspondente en hulle bediendes in post-apartheid Suid-Afrika’, Tydskif vir Nederlands & Afrikaans 20(1), 61–69.

Jansen, E., 2015, Soos familie: Huiswerkers in Suid-Afrikaanse stadsboeke, Protea Boekhuis, Pretoria.

Jonckheere, W., 1999, Van Mafeking tot Robbeneiland: Zuid-Afrika in de Nederlandse literatuur 18961996, Vantilt, Nijmegen.

Luirink, B., 2010, Puur goud: andere verhalen uit Zuid-Afrika, Uitgeverij Augustus, Amsterdam/Antwerpen.

News24, 2014, ‘Makhado’s name reverts back to Louis Trichardt’, viewed 30 January 2015, from http://www.news24.com/SouthAfrica/News/Makhados-name-reverts-back-to-Louis-Trichardt-20141031

Porter, D., 1991, Haunted journeys: Desire and transgression in European travel writing, Cambridge University Press, Cambridge.

Quaedvlieg, P., 2010, Fanie en Rose: een Zuid-Afrikaanse vertelling, Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam.

Stammwitz, K., n.d., ‘EESE 1/1999 – Turning the telescope in the other direction: Four interviews with post-colonial travel writers: Pico Iyer, Frank Delaney, Dan Jacobson and Dervla Murphy’, geraadpleegd op 08 Augustus 2011, van http://webdoc.gwdg.de/edoc/ia/eese/artic99/stamm/1_99.html

Thomson, C., 2011, Travel writing, Routledge, Milton Park, Abingdon.

Van Ees, E., 2010, Mijn Zuid-Afrika, Atlas/Contact, Amsterdam/Antwerpen.

Van Eijkeren, D., 2009, Ik zag een aap: reisbrieven uit het nieuwste Zuid-Afrika, De Geus, Breda.

Van Ketel, S., 2003, Alles sal reg kom: een kroniek van Zuid-Afrika, Bzztoh, Den Haag.

Vermeulen, B., 2009, Help, ik ben blank geworden: bekentenissen van een Afrika correspondent, Prometheus/NRC Handelsblad, Amsterdam/Rotterdam.

Vermeulen, B., 2013, ‘Interview met Johann Nel’, NRC Handelsblad, 23 maart.

Footnotes

1. In 2010 verscheen de derde roman van Van Dis over Zuid-Afrika: Tikkop. Het boek speelt zich af aan de Westkust. In 2011 ontving hij de Van Riebeeck-penning van de Nederlands-Zuid-Afrikaanse Vereniging (NZAV) voor zijn bijdrage aan de culturele en taalkundige betrekkingen tussen Nederland en Zuid-Afrika.

2. In 2015 verscheen Soos familie: Huiswerkers in Suid-Afrikaanse stadsboeke door Ena Jansen (Protea Boekhuis) waarin zij nader ingaat op literaire representaties van huisbedienden in Zuid-Afrika.

3. Niet alleen op schrift, maar ook in beeld spreekt het nieuwe Zuid-Afrika tot de verbeelding van de Nederlandse lezer/kijker. In 2008 zond de progressieve Nederlandse omroep VPRO al een 7-delige TV serie uit onder de titel Adriaan van Dis in Afrika. In deze serie reist Van Dis door Zuid-Afrika, Namibië, Mozambique en Zimbabwe op zoek naar veranderingen sinds de machtswisseling in Zuid-Afrika. Deze serie werd bekroond met de Zilveren Nipkowschijf voor de beste televisiedocumentaire serie van 2008. In 2014 volgde er een nieuwe 8-delige VPRO serie van NRC verslaggever Bram Vermeulen, getiteld Dwars door Afrika. Ook hij reisde door verschillende landen in zuidelijk Afrika om visueel verslag te doen van nieuwe ontwikkelingen; de eerste twee afleveringen zijn aan Zuid-Afrika gewijd.

4. Deze term is ontleend aan Bill Ashcroft en Gareth Griffiths’s baanbrekende The Empire writes back (2002).

5. Anoniem interview met Van Eijkeren in http://www.kaapstadmagazine.nl/. Dit in Kaapstad gevestigde internettijdschrift is in 2004 opgericht door de Nederlander Marc Zandhuis.

6. Van Eijkeren verwijst naar Breytenbach’s Woordvogel zonder nadere bronaanduiding.

7. In 2013 keert Bram Vermeulen, na een aantal jaren als verslaggever voor de NOS en NRC Handelsblad in Turkije gewerkt te hebben met standplaats Istanboel, terug naar Zuid-Afrika als correspondent voor zuidelijk Afrika: blijvende fascinatie?

8. Louis Trichardt staat inmiddels weer bekend onder de oude naam Louis Trichardt nadat het gedurende enige jaren daarvoor Makhado heeft geheten (News24 2014).

9. Schrijver dezes organiseerde samen met Karin Benjamin-van Lierop in 2012/2013 regelmatig zogeheten literaire salons in Kaapstad in de Nederlandse bibliotheek waar Nederlandstalige schrijvers in het bijzijn van een publiek geïnterviewd werden. De literaire salon met Bram Vermeulen vond plaats op 01 november 2012.

10. Het kan dan ook geen toeval zijn dat The Daily Maverick het door de politie uit het parlement zetten van het Economic Freedom Front op 20 augustus 2014 als de ’age of rage’ typeerde (21 augustus 2014).



Crossref Citations

No related citations found.